In het Westen speelt de discussie rondom de boerka al jaren. De één ziet het als een belemmering om te kunnen ‘socializen’ binnen een gemeenschap, de ander vindt het gewoon ‘geen gezicht’ en is van mening dat het geen plek behoort te hebben in het Westen. Vanaf 1 augustus 2019 is er dan ook een nieuwe wet ingegaan. Er geldt een verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding in onderwijsinstellingen en zorginstellingen. Tevens geldt dat verbod in het openbaar vervoer en in overheidsgebouwen. Als gevolg van deze nieuwe wetgeving ontstond er opnieuw een hevige discussie omtrent dit onderwerp. Om hoeveel ‘gezichtsbedekkende’ vrouwen ging het eigenlijk? Was dit niet een schending van iemands recht op vrijheid van geloofsovertuiging? Wat was het gevaar achter de boerka? Echter, wat misschien wel de belangrijkste vraag is; heeft het boerkaverbod een grondslag in het Nederlands of Europees recht? Er zijn veel vragen omtrent dit onderwerp. Of er bijvoorbeeld sprake is van een dergelijke inbreuk, zal worden besproken in dit artikel.
Wat zegt de wet?
Artikel 6 van de Grondwet en artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vullen elkaar aan. Artikel 6 pleit voor het recht op godsdienstvrijheid, waardoor je het recht hebt om jouw godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Artikel 9 EVRM staat hier dan weer boven omdat het internationaal recht is. Uit dat artikel (lid 1) volgt dat men het recht heeft ‘to worship’, ‘te aanbidden’. De boerka wordt gezien als een vorm van aanbidding voor moslima’s, is er dan sprake van een ongerechtvaardigde beperking van hun grondrechten? Om deze vraag te beantwoorden dient er ook gekeken te worden naar lid 2 van artikel 9 en jurisprudentie. Artikel 9 lid 2 EVRM geeft aan dat beperkingen van iemands recht op het uitoefenen van hun geloof alleen gerechtvaardigd is als dit (1) noodzakelijk is in een democratisch samenleving, (2) het noodzakelijk is voor publieke veiligheid, (3) voor de bescherming van openbare orde, gezondheid of normen en waarden, of (4) voor bescherming van andermans rechten en vrijheid. In ‘S.A.S. v. France’[1] werd een zaak voor het Europese Hof voor de Rechten van de Mens gebracht waarin getoetst werd of de regelgeving in Frankrijk; het verbod op gezichtsbedekkende kleding, in strijd was met artikel 9 van het EVRM. In totaal waren er 17 rechters, waarvan 15 rechters pleitten dat het verbod niet in strijd was met het EVRM en 2 pleitten van wel. Frankrijk vond dat lid 2 van artikel 9 toepasselijke uitzonderingen bood op het desbetreffende recht. Daarbij gebruikte Frankrijk drie argumenten om hun beperking te rechtvaardigen: respect voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen, respect voor de menselijke waardigheid & respect voor de minimumvereisten van het leven in de samenleving.
Het EHRM
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens was het niet volledig eens met de eerste twee argumenten maar vond het derde argument wel degelijk van belang. In het arrest wordt het ‘living together’ genoemd; ‘gemeenschappelijk leven’. Volgens het Hof heeft Frankrijk rechtsgeldig een grondrecht van burgers beperkt, omdat het volgens hen noodzakelijk is in een democratisch samenleving om elkaars gezicht te kunnen zien. Dit wordt als een minimumvereiste gesteld voor het leven in een zodanige samenleving. Hier is veel ophef over geweest omdat men zo haar vraagtekens kan zetten bij de vraag wanneer iets een minimumvereiste is van het leven in de samenleving.
De Nederlandse situatie
Nederland beroept zich op dezelfde argumenten. Ook hier is de overheid ervan overtuigd dat een gezichtssluier goede communicatie en de omgang bemoeilijkt in een samenleving. Tevens dient het verbod volgens hen als een bescherming voor vrouwen die tot het dragen hiervan gedwongen worden. Al met al worden vrouwelijke burgers in Nederland met het boerkaverbod beperkt in hun recht op godsdienstvrijheid en het uitoefenen van hun geloofsovertuiging. Volgens het Hof mogen dergelijke beperkingen dus bestaan, indien het noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dat het Hof het hiermee eens is, betekent echter niet dat de discussie omtrent dit onderwerp ophoudt te bestaan. Veel mensen zijn het niet eens met deze uitspraak.
“Noodzakelijk in een democratische samenleving.” – EHRM
Veranderende normen en waarden
Tegenwoordig leven we in een aparte tijd. In 2018 werd het boerkaverbod in Nederland opgelegd en sindsdien werden de grondrechten van een aantal vrouwen ingeperkt. Hedendaags zijn de ‘normen en waarden’ in zowel Nederland als vele andere landen in het Westen veranderd. Waar het voorheen ‘normaal’ was om een hand te geven, wordt het met COVID-19 gezien als een gevaar voor de volksgezondheid. Waar het voorheen absoluut niet kon om je gezicht te bedekken, omdat het niet onder de normen en waarden van Europa viel, dien je tegenwoordig verplicht een masker te dragen en 1,5 meter afstand te houden. Hieruit blijkt dat normen en waarden zich aanpassen aan de omstandigheden waar zij zich in vinden. Op het verplichten van het dragen van een mondmasker zei Geert Wilders: ‘Ik wil niet in een land leven waarin de overheid bepaalt wat je moet dragen’. Wat apart dat dezelfde persoon in 2005 een wetsvoorstel indiende om het dragen van gezichtssluiers te verbieden en hiermee een land te creëren waarbij ‘de overheid bepaalt wat je moet dragen’. Hypocrisie? Ik vind van wel.
Op de site van de Rijksoverheid staat kort beschreven waarom een gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding nodig is.[2] Er wordt gesteld dat het ‘belangrijk’ is dat op sommige plekken mensen elkaar kunnen aankijken en herkennen. Bijvoorbeeld in het openbaar vervoer en in gebouwen van de overheid. Tegenwoordig word je toegang tot het openbaar vervoer echter geweigerd zonder masker. Waarom kan er vandaag de dag nog normaal gecommuniceerd worden en zijn mensen niet bang voor elkaar met het dragen van een masker?
Ben ik met een muts op en een mondmasker heel anders dan een vrouw met Niqab of Boerka? Waarom wordt bij de één geen enkele probleem ondervonden in de communicatie en het succesvol deelnemen aan de samenleving (zoals het Europese Hof bepleitte in hun argumentatie tot inperking van grondrechten) en bij de ander wel? Er is hier, naar mijn mening, sprake van uiterste hypocrisie ten aanzien van het boerkaverbod in het licht van de hedendaagse mondkapjes.
Blik op de toekomst
Het enige ‘positieve’ aan COVID-19 is dat het heeft laten zien dat normen en waarden kunnen veranderen en dat het niet het einde van de wereld betekent. Het Hof dient opnieuw te overwegen met inachtnemingen van de omstandigheden die vandaag de dag gelden. Zoals eerder vermeld vormt het dus geen gevaar en kan er prima gecommuniceerd worden met elkaar aangezien wij nu ook verplicht mondmaskers moeten dragen. Minder ingrijpende regelgeving zou toepasselijker zijn geweest. Het Nikab/boerkaverbod is daarom mogelijk in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Geschreven door Hilal Gül.
[1] S.A.S. v. France. (2014, July 1). Navigator. https://www.navigator.nl/document/id84cde92596c74f698855380abe578231/ecli-nl-xx-2014-475-ehrm-01-07-2014-nr-4383511?ctx=WKNL_CSL_10000001
[2] Waarom is er een gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding? (2018, June 26). De Rijksoverheid. https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/gezichtsbedekkende-kleding-in-de-media-boerkaverbod/vraag-en-antwoord/waarom-is-er-een-gedeeltelijk-verbod-op-gezichtsbedekkende-kleding