Van de algemene praktijk naar specialisme
Er waren meer advocaten werkzaam in Rotterdam dan in Amsterdam.
In dit interview spreken wij met Winfried van den Muijsenbergh, die in 1980 begonnen is als advocaat en nu advocaat-partner is bij advocatenkantoor AKD. In dit eerste deel van het interview hebben wij met name gesproken over de verandering van de algemene praktijk naar de specialistische praktijk en de advocaat als persoon. Rotterdam was in de jaren ‘80 de grootste advocatuurlijke stad van Nederland, zo vertelt hij. Er waren meer advocaten werkzaam in Rotterdam dan in Amsterdam. Toen Van den Muijsenbergh in 1979 afstudeerde moest je in Rotterdam zijn als je internationaal werkzaam wilde zijn. Wie meer in de rechtstechnische praktijk wilde opereren, ging naar Den Haag en de restcategorie bevond zich in Amsterdam. Daar was een effectenbeurs waar in die tijd nauwelijks iets gebeurde. Wel waren er een aantal beursgenoteerde ondernemingen die voornamelijk vanuit Amsterdam werden bediend. In die tijd was de havenpraktijk de internationale praktijk. Amsterdam Rotterdam bank, Mees & Hope, Hollandse Bank Unie en Slavenburg Bank hadden allen hun hoofdkantoor in Rotterdam. Daarnaast waren er grote verzekeringsmaatschappijen gevestigd te Rotterdam. Rotterdam was in die tijd de grootste balie.
Het oude Loeff
Claeys Verbeke – de fusie tussen Loeff & van der Ploeg met het Belgische kantoor Claeys Verbeke – was het eerste Nederlandse kantoor met grote vestigingen in Luxemburg, België en Nederland. Daarnaast had zij vestigingen in Parijs, Londen, New-York, Dubai, Duitsland en Geneve. Toen dat kantoor gesplitst werd is uit het ene deel het huidige Loyens & Loeff tot stand gekomen waar ik tot januari 2016 als partner aan gebonden ben geweest, vertelt hij. Het andere deel is het Amsterdamse Allen & Overy geworden. Als je nu naar de markt kijkt heb je een mooie onderverdeling in de grote onafhankelijke spelers met een Nederlandse basis. Dat zijn onder andere AKD, Loyens & Loeff, NautaDutilh, De Brauw, Simmons & Simmons, Van Doorne.
Daarnaast heb je de global players, waaronder Baker McKenzie die al enige tijd in Nederland is gevestigd. Ook heb je de grote Amerikaanse kantoren die naar Nederland zijn gekomen zoals Greenberg Traurig en Jones Day. Verder heb je de grote Engelse kantoren, de zogenaamde magic circle firms zoals, Freshfields, Linklaters en Clifford Chance, die in Nederland zeer prominent aanwezig zijn. Ook zijn er wat kleinere – voor onze begrippen nog steeds hele grote – Engelse kantoren, waaronder Norton Rose en DLA Piper, die hier ook vestigingen hebben. Tot slot heb je de boetiek kantoren: de kleinere kantoren waar men zich op één rechtsgebied toelegt.
In de vorige eeuw was een advocaat die zichzelf specialist noemde eigenlijk een ‘loser’ .
In de negentiende eeuw was een advocaat die zichzelf specialist noemde eigenlijk een ‘loser’, vertelt hij lachend. Dat was iemand die blijkbaar niet slim genoeg was om het hele recht voldoende te kennen. Specialisten waren dus verdacht, want advocaten konden en deden alles. Hetzelfde gold voor rechters. In de 19e eeuw was je ook verdacht als je met iemand samenwerkte en was je blijkbaar niet in staat om het zelf te doen. Advocaten hadden vroeger eigen kantoren met een medewerker of stagiaire die werd opgeleid om uiteindelijk het kantoor over te nemen. Naarmate het recht gecompliceerder werd, zag je dat mensen bij elkaar gingen zitten om te specialiseren. Van den Muijsenbergh denkt dat specialisatie tegenwoordig de hoofdregel is: je kunt het allemaal niet meer zelf. Dat zie je ook terug in alle tijdschriften die er tegenwoordig zijn. In de tijd dat ik studeerde moest je, om te jurisprudentie goed bij te houden, de Nederlandse Jurisprudentie, Ars Aequi, Schip & Schade lezen. Dat waren destijds de grote tijdschriften, verder was er niet zoveel. Pas later, na 1980, zijn er tijdschriften bij gekomen. Tegenwoordig heb je per vakgebied zo’n tien tot vijftien tijdschriften die je allemaal bij moet houden wil je het echt goed onder de knie hebben. Dat is niet meer te doen voor alle vakgebieden. |
Inmiddels zijn alle grote – en ook de meeste kleine kantoren – gespecialiseerd, gaat hij verder. Advocaten die alles nog doen die vind je eigenlijk niet meer. In de jaren ’80 kwam ook de zogenoemde sociale rechtshulp op gang. Je kreeg toen toevoegingen (gesubsidieerde rechtsbijstand), wat eigenlijk best goed betaalde. De regel was: wie een probleem had ging naar het bureau voor rechtshulp en die kreeg een toevoeging als hij aan de eisen voldeed. De gehele balie verdiende dus aardige bedragen, louter aan het doen van toevoegingen. Die tijden zijn veranderd, omdat die gesubsidieerde rechtshulp tegenwoordig erg weinig oplevert. Die advocaten zie je nu dus ophouden met die praktijk, wat ik een hele kwalijke zaak vind vanuit het oogpunt van de rechtsbedeling.
Als je het dan na een paar jaar een beetje onder de knie had dan mocht je meedoen in ‘betalende zaken’.
Als je destijds begon als advocaat dan deed je in principe alles, vertelt hij. Zodra je beëdigd werd als advocaat werd je ook meteen curator. Zodoende kon je het vak leren
door allerlei kleinere zaken – met kleinere geldelijke belangen – te doen. Kleine geldelijke belangen kunnen echter hele ingewikkelde juridische problemen met zich brengen. Je werkte in beginsel altijd voor personen dus je leerde ook heel snel wat een advocaat behoort te doen, waaronder goede vragen stellen, mensen op hun gemak stellen en de relevante feiten achterhalen en het recht toepassen op die feiten. Op die manier kreeg je ook een goed inzicht dat iedere zaak belangrijk is. Voor ons mag dat misschien in geldelijk belang een ‘zaakje’ zijn, of juridisch niet heel ingewikkeld, maar voor degenen die met dat probleem zitten, gaat het om een heel groot probleem. Dit geldt natuurlijk helemaal bij zaken in het personen- en familierecht, vreemdelingenrecht en arbeidsrecht. Die tijd was dus erg nuttig, zo heb ik echt duizenden van die kleinere zaakjes gedaan. Veel toevoegingen maar ook veel kleinere zaken op kantoor. Als je het dan na een paar jaar een beetje onder de knie had dan mocht je meedoen in ‘betalende zaken’. Dan begon natuurlijk het grote werk, vertelt hij lachend.
Inmiddels is de praktijk natuurlijk enorm veranderd. Immigratierecht en personen- en familierecht wordt bij de grote kantoren niet meer gedaan, want die komen niet
meer in aanmerking voor een toevoeging. Bij de grote commerciële kantoren zie je een grote nadruk op het vennootschapsrecht. Toen ik begon was dat maritiem
recht en in de jaren ’90 – toen Europa groter is geworden – was er een enorme activiteit op het gebied van overnames. Dus ineens werd vennootschapsrecht ‘hot’, zegt hij zelf. In 1986 vormden wij bij mijn oude kantoor de projectgroep ‘Ondernemingsrecht’ om ook in Rotterdam het vennootschapsrecht te gaan beoefenen. In een enorme vaart werden het bankrecht en vennootschapsrecht de grote afdelingen bij alle grote kantoren in Rotterdam. Het verzekeringsrecht werd steeds minder beoefend door grote kantoren. De grote verzekeringsmaatschappijen waren namelijk tot de conclusie gekomen dat ze voornamelijk tegen elkaar bezig waren. Die zijn vervolgens bij elkaar gaan zitten en hun claims tegen elkaar af gaan strepen. Zo werd het aantal verzekeringsprocedures een stuk minder. Specialistische kleinere kantoren met lagere uurtarieven gingen deze zaken behandelen. Voor zeerecht geldt hetzelfde. Zo hebben Loyens & Loeff en NautaDutilh geen zeerecht afdeling meer. De grootste en de mooiste zeerecht praktijk zit hier bij ons, bij AKD, vertelt hij trots.
Tegenwoordig zijn
er veel minder procedures, maar het gaat al heel snel om hele grote belangen. Ik herinner me nog dat ik in 1985 een zaak zelf mocht behandelen met een belang
van 1 miljoen gulden. Dat iemand zo’n groot belang in mijn handen wilde leggen dat vond ik bijna niet te geloven. Tegenwoordig is 1 miljoen euro (of gulden) nog
steeds veel geld, maar voor veel minder loont het vanwege de kosten al bijna niet meer om een langdurige procedure te starten. Dat het aantal procedures
minder is geworden zie je ook terug bij de rechtbanken, gek genoeg klagen die er nu over. Eerst waren er te weinig rechters en nu zijn er teveel, eerst waren
er teveel procedures en nu te weinig.
De advocaat
Advocaten bestaan al duizenden jaren en de essentie van het vak is onveranderd gebleven.
Volgens Van den Muijsenbergh is een advocaat iemand die goed moet kunnen lezen en luisteren. Ook moet een advocaat een analytische geest hebben om een hoeveelheid feiten terug te kunnen brengen tot de essentialia, om vervolgens met kennis van de rechtsregels tot een route te komen waarmee een door een cliënt gewenst doel bereikt wordt. Dat is kort en zakelijk samengevat de advocatuur, vertelt hij. Advocaten bestaan al duizenden jaren en de essentie van het vak is onveranderd gebleven. Wat wel veranderd is, is dat de wereld steeds meer is gejuridificeerd. Er is een enorme hoeveelheid aan regels tot stand gekomen die
niemand meer allemaal kan beheersen, vandaar de specialisatie. Hierdoor is ook het aantal advocaten enorm gegroeid, en blijft dit nog steeds groeien. Ook is
er een enorme groei van het aantal bedrijfsjuristen.
Toen ik begon was de bedrijfsjurist de gesjeesde advocaat, op een paar na. Meestal werd over bedrijfsjuristen gesproken als de ‘tweede garnituur’ die het niet had getrokken op een advocatenkantoor, vertelt hij lachend. De bedrijfsjurist was een soort ‘verkeersagent’, die adviseerde of de onderneming links- of rechtsaf moest
slaan. Als het te ingewikkeld werd dan werd er een advocaat ingeschakeld. Vandaag de dag heb je bedrijfsjuristen die zelf al heel vroeg in de carrière de keuze
maken om bedrijfsjurist te worden. Tegenwoordig maakt een bedrijfsjurist ook zelfstandig veel meer keuzes in de onderneming. Zo is de bedrijfsjurist zich
steeds meer aan het ontwikkelen om naast jurist, ook als risk manager op te treden. Een bedrijfsjurist houdt zich tegenwoordig ook bezig met belangrijke
zaken als corruptie en databreaches. Allerlei kleine juridische probleempjes moeten ook opgelost worden, maar daar richt de bedrijfsjurist zijn energie niet meer op.
De advocatuur was slechts bestemd voor ‘nette mensen.
Een andere ontwikkeling is dat je vroeger advocaat werd als je geld van thuis had. De advocatuur was slechts bestemd voor ‘nette mensen’, zo vertelt hij. In het
Latijn noemden ze dat het officium nobile, een ereambt. Het was eervol om advocaat te zijn: je deed het dus niet voor het geld, dat had je al. Het was een verheven ambt. De advocatuur is na de tweede wereldoorlog steeds meer een business geworden. Toen ik lang geleden bij een oude partner op de kamer kwam, vertelde hij mij dat er twee stelregels zijn in de advocatuur: voorname rust is het kenmerk van de advocaat, en; de cliënt komt naar de advocaat, de advocaat gaat niet naar de cliënt. Ik wilde juist graag naar de cliënt toe en ik merkte dat die cliënt het erg prettig vond als ik bij hem op bezoek kwam, vertelt hij lachend. Dan kon je de fabriek zien en met de mensen spreken. Het had ook nog een zakelijk voordeel want je kwam altijd met werk thuis. Ik heb de hele ontwikkeling meegemaakt van officium nobile tot een dienstverlenend beroep waar ook het commerciële aspect zeer belangrijk is.
We zijn natuurlijk in het leven om te leven en niet om te werken, maar om goed te kunnen leven moet je ook werken.
Het commerciële aspect zag je terug in het ‘tijd schrijven’, declareren per kwartaal en of zelfs per maand. Toen ik begon werd er aan het eind van de zaak gedeclareerd. Zelfs bij een zaak die 15 jaar duurde is er nooit tussentijds een rekening ingestuurd. Daarna kwam de periode dat we tijd gingen schrijven. Het uur werd verdeeld in onderdelen van zes minuten, want zes minuten zou de tijd zijn waarin je je brief kreeg, openmaakte, las en er een dossier erbij pakte om te bekijken. Het dicteren van een korte antwoordbrief zou ook ongeveer zes minuten in beslag nemen. Alles werd in eenheden van zes minuten gedeclareerd. Dat is denk ik een beetje doorgeslagen want op een gegeven moment werd het ‘uurtje factuurtje’. Nu is er weer een terugkeer naar value billing. Dat is eigenlijk de manier waarop ik begonnen ben, waarbij onder andere wordt gekeken naar: wat heb ik toegevoegd; hoe is de zaak afgelopen; hebben we gezorgd voor een goed resultaat; heeft de cliënt er wat aan gehad. Het kan natuurlijk ook zo zijn dat er een zaak verloren wordt, want niet elke zaak valt te winnen. Maar je moet natuurlijk wel van tevoren helder geadviseerd hebben.
Een ander belangrijk aspect in de advocatuur is de work-life balance. We zijn natuurlijk in het leven om te leven en niet om te werken, maar om goed te kunnen leven moet je ook werken. Wie leuk werk doet die gaat er niet onder gebukt. Ik ben niet voor niets nog steeds als advocaat bezig, ik vind het een ontzettend leuk beroep. Ik heb er heel veel plezier in, krijg er energie van en het houdt me fris, ik doe het dus graag. Als je zoals ik in de gelukkige omstandigheid bent dat je een vak mag beoefenen dat je leuk vindt dan is werk een plezier, vertelt hij met een glimlach. Maar er zijn ook andere dingen dan werk, zoals cultuur, familie, vrienden, kennissen. Daar moet je tijd voor maken en dat moet je zélf doen. Je moet dus ook ‘nee’ leren zeggen als je geen tijd hebt. Je moet ook wel eens je mobiele telefoon uit durven zetten. Dat moet je natuurlijk wel afstemmen met collega’s en cliënten. Tegenwoordig staat de work-life balance wat hoger op de agenda dan voorheen.
Ik ben zelf groot geworden na de Tweede Wereldoorlog, toen Nederland nog vol in de opbouw was. Er is destijds keihard gewerkt en je werk was je leven, vertelt hij. Ik merk hier bij AKD dat, ofschoon de lat erg hoog ligt, het niet nodig is om ieder weekend en iedere avond te werken. Ik denk dat degenen die dat wél altijd moet doen zijn zaken niet goed georganiseerd heeft. Máár, het zal altijd zo zijn dat als je ergens ver in wil komen, je hard zal moeten werken. Je kunt natuurlijk niet top willen worden in je vak en er maar een minimum aantal uren in willen steken. Je zult dus zien dat degenen die het erg goed doen, er ook erg hard voor werken. Ook dat zijn over het algemeen blije mensen, die je bijvoorbeeld ook bij concerten en in maatschappelijke organisaties ziet en die ook tijd doorbrengen met hun partner, kinderen en andere familieleden. Dat kan allemaal dus prima, zolang je het voor jezelf wilt en ook daadwerkelijk doet. Máár, dit betekent natuurlijk niet dat je met een negen tot vijf mentaliteit ook de top van het vak zal bereiken.
Geschreven door Justian Bohr